
Grondeigendom door verjaring is een rechtsfiguur met veel kenmerken en soms ingrijpende gevolgen. Mr. Sarah van der Salm geeft uitleg over deze vorm van grondverkrijging. In deze burenrechtelijke bijdrage wordt specifiek stilgestaan bij het verjaringsvereiste van ‘bezit’: het bezitten en gebruiken van grond door een ander. Meteen naar FAQ? Klik dan hier.

Grond in eigendom verkrijgen door verjaring betekent in essentie dat:
De verjaringstermijn vangt aan zodra een ander dan de rechthebbende een onroerende zaak in ‘bezit’ neemt (artikel 3:314 BW). Dat ‘bezit’ dient vervolgens meerdere jaren onafgebroken te duren: Een termijn van 10 jaar bij bezit te goeder trouw (artikel 3:99 BW) en 20 jaar bij bezit niet te goeder trouw (artikel 3:306 BW). Na voltooiing van de termijn is de vordering tot staking van bezit verjaard. Lees in deze bijdragen meer over ‘verjaring in 10 of 20 jaar’, ‘schadevergoeding voor grondverlies’ en ‘verjaring van gemeentegrond’.
Het ‘bezitten’ van grond door een niet-rechthebbende is een vereiste voor verjaring. Zonder ‘bezit’ geen verjaring. Bezit betekent dat een persoon een zaak ‘houdt voor zichzelf’. Een bezitter is bijvoorbeeld een dief die een fiets steelt. Die houdt hij voor zichzelf, niet om terug te geven aan de rechthebbende. Een bezitter maakt dus inbreuk op een recht (en wordt na verloop van een bezitstermijn als ware ‘beloond’ door verjaring).
Het tegenovergestelde van ‘houden voor zichzelf’ is ‘houden voor een ander’. Daarvan is bijvoorbeeld sprake bij huur of bruikleen voor een verhuurder resp. een uitlener.
Als van ‘houden voor een ander’ sprake is, ofwel grondgebruik door een niet-rechthebbende wordt door de rechthebbende gedoogd, dan is geen sprake van bezit. Als bezit ontbreekt, dan is geen verjaringstermijn gaan lopen. Toestemming van de eigenaar voor het gebruik van zijn grond verhindert dus verjaring. Ook als die instemming wordt gedaan na de inbezitneming (artikel 3:111 BW).
Voor toegestaan grondgebruik door een niet-rechthebbende is het aan te bevelen een gebruiksovereenkomst te sluiten. Daarin kunnen onder meer afspraken staan over de duur en beëindiging van het gebruiksrecht. Let wel, zo’n gebruiksrecht kan ook verstrekkende gevolgen hebben: In rechtspraak worden deze overeenkomsten vaak voor onbepaalde tijd aangemerkt met jarenlange opzegtermijnen (als partijen daarover geen afspraken hebben gemaakt).
Of bezit is aangevangen wordt beoordeeld aan de hand van feitelijke omstandigheden. Grond moet door een niet-rechthebbende worden ingenomen zodat de rechthebbende beseft dat inbreuk op zijn recht wordt gemaakt. Bijvoorbeeld door een buurman die grond van de ander inneemt door een schutting te plaatsen. Als door die schutting niemand anders meer toegang tot die grond heeft, dan is sprake van bezit (“landjepik”).
Als niet de buurman maar de rechthebbende zelf een schutting op zijn eigen perceel plaatste, abusievelijk een stuk naast de Kadastrale grens, waardoor de tuin van de buurman vergroot, dan is geen sprake van inbezitneming. De niet-rechthebbende verrichte namelijk geen bezitsdaad. Voor het bestaan van bezit moet een niet-rechthebbende blijk geven te pretenderen eigenaar van die extra grond te zijn. Een foutje van de rechthebbende is onvoldoende voor het vereiste van bezit (Gerechtshof 2018).
Enkele op zichzelf staande bezitsdaden zijn onvoldoende om ‘bezit’ aan te nemen. Zoals het plaatsen van beplanting of het onderhouden van grond door de niet-rechthebbende. Die activiteiten maken niet perse dat sprake is van bezit (Gerechtshof 2018). Het moet gaan om een algehele machtsoefening.
De algehele machtsuitoefening over de betreffende grond moet zodanig zijn dat deze naar verkeersopvatting het bezit van de oorspronkelijke bezitter (rechthebbende) teniet doet. Met andere woorden, de rechthebbende moet zijn grond concreet verloren zijn door het handelen van de buurman.
Grond in bezit nemen moet voor anderen duidelijk zijn. De louter interne wil van de gebruiker om als rechthebbende op te treden, is voor het zijn van bezitter van geen betekenis. Uit rechtspraak volgt dat bezit niet alleen voor de eigenaar, maar voor iedereen kenbaar moet zijn. Het bezit moet dus openbaar bekend zijn.
Een gebruiker moet zich naar de buitenwereld als dé eigenaar gedragen. Met name jegens de rechthebbende. De rechthebbende dient door het handelen van de niet-rechthebbende buurman te beseffen dat inbreuk op zijn recht wordt gemaakt, en dat hij staking van dat bezit moet vorderen om de grond terug te krijgen.
Bezit veronderstelt een exclusief gebruik, en dus geen gebruik door meerdere personen. Zo oordeelde de Rechtbank Zeeland West-Brabant bij een mogelijke verjaring van een erfdienstbaarheid. Als de gebruiker het pad bewandelt net zoals andere buren datzelfde pad bewandelen, dan is die ene gebruiker niet de exclusief rechthebbende van dat recht van overpad. Geen bezit dus. Dit vereiste wordt ook wel ondubbelzinnig bezit genoemd.
Het bezit dient 10 of 20 jaar te duren, en dat onafgebroken. Bezit wordt niet tussentijds afgebroken als de niet-rechthebbende gedurende de verjaring zijn onroerende zaak verkoopt inclusief het ingepikte stuk grond. Het bezit wordt dan door zijn rechtsopvolger voortgezet.
Van onafgebroken bezit zal geen sprake zijn als de rechthebbende de grond gedurende de verjaringstermijn terugneemt of als beide percelen grond tijdelijk in één hand komen. Dan is het bezit van de niet-rechthebbende geëindigd omdat de feitelijke machtsuitoefening terug bij de rechthebbende is. Let wel, het terugnemen van grond door een rechthebbende kan niet altijd eigenmachtig. Zo is het niet toegestaan om de schutting van een ander af te breken, ook al staat deze op eigen grond. Kortom, tussenkomst van de rechter is dan vereist.
Na een onafgebroken bezit van 10 of 20 jaar is de verjaringstermijn voltooid. Verjaring betekent dat de rechthebbende het opheffen van bezit niet meer kan vorderen. Het vorderingsrecht is verjaard. Dan geldt dat de ‘laatste’ bezitter de grond verkrijgt. Zo bepaalt artikel 3:105 BW: “Hij die een goed bezit op het tijdstip waarop de verjaring van de rechtsvordering strekkende tot beëindiging van het bezit wordt voltooid, verkrijgt dat goed, ook al was zijn bezit niet te goeder trouw.”
Verdere actie is vereist! Grondverkrijging door verjaring is niet openbaar geregistreerd (zoals alle andere zakelijke rechten wel). Eigendomsrechten door verjaring zijn dus niet voor derden bekend. Partijen kunnen een notaris om een akte van vestiging of verjaring vragen. Als partijen niet tot overeenstemming komen, dan kan de rechter om een oordeel worden gevraagd. Let op, onduidelijkheid laten voortbestaan, kan complicaties geven. Bijvoorbeeld bij de verkoop van vastgoed door de partij die grond verloor. Als een verkochte tuin (juridisch) kleiner blijkt te zijn, dan kan van aansprakelijkheid voor non-conformiteit sprake zijn.
Een rechter kan oplossing bieden bij een geschil over grondeigendom. Dat kan een Voorzieningenrechter zijn die in een kort geding een voorlopig oordeel geeft. Ook kan een civiele rechter in een bodemzaak over verjaring oordelen. Zijn oordeel kan een verklaring voor recht zijn houdende dat het bezit 20 jaar (onafgebroken) duurde zodat de verjaringstermijn is voltooid. Een bodemvonnis kan in de openbare registers worden ingeschreven (artikel 3:17 BW), vergelijkbaar met een notariële akte van verjaring.
Let op, in een rechtszaak rust de bewijslast (en het bewijsrisico) voor het bestaan van bezit en verjaring op de niet-rechthebbende. De niet-rechthebbende buurman die verjaring stelt, zal dus bewijs moeten aanleveren in de vorm van verklaringen of bijvoorbeeld foto’s waaruit de duur van het gebruik blijkt. Ook zal hij het vereiste van bezit moeten bewijzen. Als dan zijn rechtsvoorganger de grond in bezit nam, dan zal de huidige buurman moeten bewijzen dat zijn voorganger de intentie had om zich de betreffende grond toe te eigenen terwijl die van de ander was ("landjepik") (Gerechtshof 2016).
Als een eigenaar verjaring vreest, dan kan hij de verjaringstermijn stuiten (tussentijds afbreken). Stuiting kan plaatsvinden door een schriftelijke verklaring met een sommatie tot staking van het bezit. Indien is gestuit, dan vangt een nieuweverjaringstermijn aan.
Let op, voor deze stuiting en sommatie tot staking van bezit van grond, anders dan bij een geldvordering, moet binnen 6 maanden na de stuitingsbrief een procedure zijn aangevangen. Artikel 3:317 BW bepaalt dat anders de termijn niet als onderbroken geldt (en de stuiting dan dus nutteloos is geweest).